NVC RICHTLIJNEN VOOR FLOWCYTOMETRISCHE IMMUNOFENOTYPERING VAN ONRIJPE EN RIJPE MALIGNITEITEN PROTOCOLLEN voor DRIEVOUDIGE LABELINGEN en RICHTLIJNEN voor INTERPRETATIE

Werkgroep Nomenclatuur

Flowcytometry groep

   

E.R. van Wering

E.G. van Lochem

H.J. Adriaansen

H. Eidhof

J.J.M. van Dongen

J.W. Gratama

J.C. Kluin-Nelemans

C. Homburg

C.E. van der Schoot

F.W.M.B. Preijers

M.B. van ’t Veer

W. de Vries

INLEIDING
Leukemieën en maligne lymfomen kunnen grofweg worden beschouwd als de maligne tegenpolen van cellen in de verschillende hematopoëtische differentiatiestadia. In het algemeen kan hierbij worden gesteld dat acute leukemieën de maligne tegenpolen zijn van cellen in onrijpe differentiatiestadia, terwijl bij chronische leukemieën het maturatiestadium vooral is gelocaliseerd in rijpere differentiatiestadia. (JJM van Dongen en H Hooijkaas Flowcytometrische immunodiagnostiek, nieuwe ontwikkelingen en toepassingen. Uitgave Erasmus Universiteit Rotterdam,1998).Het samenstellen van geschikte antistofpanels voor het immunofenotyperen van leukemieën en maligne lymfomen wordt bepaald door de indicatiestellingen en door de verdenking op een bepaald type maligniteit. Men moet zich echter steeds blijven realiseren, dat de al dan niet maligne afwijkende celpopulatie toch een andere aandoening kan betreffen dan men op grond van andere gegevens zou veronderstellen. Hiermee dient dan ook rekening gehouden te worden bij de samenstelling van antistofpanels.De Stichting Immunophenotypering Hematologische Oncologie Nederland (SIHON) heeft sinds 1990 richtlijnen uitgegeven voor de klassificatie van acute leukemieën. Hier zijn in 1995 de richtlijnen voor chronische leukemieën en lymfomen aan toegevoegd. Beide richtlijnen zijn in 1998 herzien, waarbij voornamelijk het panel van toe te passen markers aangepast is. De voorliggende nieuwe versie van de richtlijnen is van een heel andere aard. In de afgelopen maanden is na uitgebreide discussie van de Nomenclatuurcommissie en de Flowcytometriewerkgroep van de SIHON een geheel herziene benadering tot stand gekomen voor flowcytometrische immunofenotypering van leukemieën en lymfomen: "Protocollen voor drievoudige labelingen van onrijpe en rijpe maligniteiten". Onder onrijpe maligniteiten worden hier verstaan: acute leukemie en lymfoblastair lymfoom en onder rijpe maligniteiten: Non-Hodgkin lymfoom, Multipele myeloom en chronische lymfatische leukemie. De ziekte van Hodgkin en de chronische fase van de chronisch myeloide leukemie vallen hier nadrukkelijk niet onder, omdat de immunofenotypering niet of nauwelijks bijdraagt aan de typering van deze maligniteiten.
Flowcytometriewerkgroep en Nomenclatuurcommissie, juli 2001 Protocollen voor drievoudige labelingen en richtlijnen voor interpretatie: bijdragen aan de preanalytische- en post-analytische fase van de diagnostiek van rijpe en onrijpe maligniteiten. Nu voor immunofenotypering de flowcytometrie in de meeste laboratoria de fluorescentiemicroscoop heeft vervangen wil men ook gebruik maken van de uitgebreide mogelijkheden die deze technologie biedt. Tot voorkort was enkelvoudige labeling standaard in immunofenotypering. Tegenwoordig wordt steeds meer gebruik gemaakt van twee-, drie- en zelfs viervoudige labelingstechnieken. In de voorliggende richtlijnen is gekozen voor 3-voudige labelingen op vol bloed/beenmerg. Een overstap van 2-voudige naar 3-voudige labelingen lijkt eenvoudig, maar blijkt in de praktijk meer te zijn dan een simpelweg toevoegen van een extra antistof aan een standaard buis voor tweevoudige labelingen. Het grote voordeel van drievoudige labelingen bestaat uit de mogelijkheid om expressiepatronen van verschillende celpopulaties zichtbaar te maken. Het gebruik van deze expressiepatronen in de diagnostiek en vooral de herkenning van afwijkingen in deze patronen vereist kennis en ervaring met dergelijke patronen in normaal beenmerg, bloed, etc. Er zijn uitgekiende panels van antistoffen samengesteld verdeeld over twee protocollen, waarmee respectievelijk onrijpe en rijpe leukemieën en maligne lymfomen gedetailleerd kunnen worden gekarakteriseerd. Het betreft een gefaseerde benadering. De eerste fase staat borg voor een snelle screening om de differentiatielijn van de verdachte celpopulatie vast te stellen en te controleren of de initiele verdenking/ indicatiestelling de juiste benadering van de screening heeft opgeleverd (normaal, of onrijpe versus rijpe maligniteit versus een reactief proces). Bij twijfel over het juiste screeningsprotocol, kan een gecombineerde eerste fase voor zowel onrijpe als rijpe aandoeningen worden toegepast. Na de screening in de eerste fase moet in de tweede fase de verdere klassificatie volgen die de uiteindelijke celdefiniëring en subtypering van de maligniteit zal opleveren. In een eventuele derde fase kunnen extra panels worden uitgetest voor specifieke patient gerichte vragen of voor research projecten.Er is geprobeerd het panel zo optimaal mogelijk samen te stellen zodat het aantal buizen beperkt blijft, zonder dat dit ten koste gaat van de mogelijkheden van detectie. De buizen in fase 1 en 2 zijn complementair. Met de bijdrage van de hier gepresenteerde richtlijnen wordt een bijdrage geleverd aan de verschillende diagnostische fasen:

  • De preanalytische fase wordt ondersteund door de beide schemas voor screening en klassificatie. Achter elk panel van antistoffen is tevens kort aangegeven welke bijdrage dit antistof panel levert.
  • De postanalytische fase wordt ondersteund door richtlijnen voor interpretatie van de gevonden fenotyperingsresultaten.
De ontbrekende analytische fase wordt niet ondersteund, speciale richtlijnen hiervoor moeten in het eigen laboratorium worden opgesteld.
PREANALYTISCHE FASE: TOELICHTING OP DE PANELS VAN 3-VOUDIGE LABELING FASE 1 De eerste fase is een algemene screening, waarin de cellijn kan worden bepaald. Men kan er ook voor kiezen om fase 1 en 2 tegelijkertijd in te zetten, als dat in de organisatie van het laboratorium beter uitkomt. Fase 2 inzetten en fase 1 overslaan ontraden wij echter ten sterkste. Hierdoor zou men markers kunnen missen die noodzakelijk blijken te zijn voor het typeren van de maligniteit, of zou een (on)rijpe maligniteit kunnen worden gemist.Onrijpe maligniteiten worden onderverdeeld in T-ALL, Precursor-B-ALL en AML, terwijl rijpe maligniteiten worden onderverdeeld in T-cellijn, B-cellijn en Multipele Myeloma. Bij een onduidelijke indicatie of vraagstelling kan het nodig zijn om de beide eerste fasen voor onrijpe en rijpe maligniteiten te combineren. Hiermee is bij de samenstelling van de eerste fase rekening gehouden. De keuze van de 3-voudige kleuringen in de eerste fase is gericht op een brede screening om:
  • vast te stellen in welke cellijn afwijkende populaties voorkomen, aan de hand waarvan een keuze gemaakt kan worden uit een van de 3 onderzoekslijnen van fase 2 (kleurpanels 1-3; voorbeelden in Fig 1-3)
  • vast te stellen welke verdeling van normale populaties nog aanwezig is naast de afwijkende groep cellen (kleurpanels 4-5; immunologische differentiatie)
FASE 2
In de tweede fase wordt de afwijkende celpopulatie binnen de in fase 1 gevonden cellijnen verder getypeerd. De eerste 3-voudige labeling voor de onrijpe maligniteiten (labeling 6) wordt in alle drie cellijnen gebruikt en dient om de in fase 1 vastgestelde cellijn te bevestigen. Het is een extra ingebouwde zekerheid. Deze labeling bestaat uit intracellulaire markers, die vanwege de gewenste snelheid van screening in de eerste fase zijn weggelaten. Vanaf labeling 6 (vanaf labeling 7 voor onrijpe maligniteiten), worden de differentiatie en rijpingsstadia verder getypeerd. Als de zgn 3e kleur wordt meestal een cellijn definierende marker gebruikt: CD19 voor de B-cellijn, CD3 voor de T-cellijn, CD13 of CD33 voor de myeloide cellijn, CD38 voor plasma cellen (zie ook Tabel 1-4). Op de 1e en 2e plaats in de 3-voudige labeling staan veelal elkaar uitsluitende markers, d.w.z. een van beide markers bepaald bij positiviteit de subpopulatie, terwijl de andere marker deze bij positiviteit uitsluit.
FASE 3 De derde fase is facultatief, alleen bedoeld voor research doeleinden of specifieke patient-gerichte vragen. De samenstelling van deze kleurpanels kunnen door elk laboratorium zelf vastgesteld worden.

LITERATUUR:
  1. P Lúcio, A Parreira, MWM van den Beemd, EG van Lochem, ER van Wering, E Baars, A Porwit-MacDonald, E Björklund, G Gaipa, A Biondi, A Orfao, G Janossy, JJM van Dongen, JF San Miguel. Flowcytometric analysis of normal B cell differentiation: a frame of reference for the detection of minimal residual disease in precursor-B-ALL. Leukemia 1999, 13, 419-427
  2. A Porwit-MacDonald, E. Björklund, P Lúcio, EG van Lochem, J Mazur, A Parreira, MWM van den Beemd, ER van Wering, E Baars, G Gaipa, A Biondi, J Ciudad, JJM van Dongen, JF San Miguel, A Orfao. BIOMED-1 Concerted Action report: Flow cytometric characterization of CD7+ cell subsets in normal bone marrow as a basis for the diagnosis and follow-up of T cell acute lymphoblastic leukemia (T-ALL). Leukemia 2000, 14, 816-825
POSTANALYTISCHE FASE: INTERPRETATIE VAN DE GEVONDEN RESULTATEN
Voor de immunofenotypering van acute leukemieën (cellijn-definiëring en subtypering) en chronische maligniteiten wordt gebruik gemaakt van cellijn-definiërende markers en additionele markers. Sommige van deze markers zijn bovendien cellijn-specifiek en daarom zeer waardevol voor de immunofenotypering. Voor de betekenis van de genoemde begrippen en de te gebruiken markers wordt verwezen naar Tabel 1 (onrijpe maligniteiten) en Tabel 3 en 4 (rijpe maligniteiten).
UITGANGSPUNTEN VOOR KLASSIFICATIE Of men voor enkelvoudige labelingen kiest, of voor meervoudige immunofenotypering, altijd er moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezigheid van positiviteit of negativiteit van markers op normale celpopulaties1. Bij meervoudige immunofenotypering is het positief of negatief zijn van een bepaalde marker niet het enige criterium voor het onderscheid met normale cellen. De markercombinatie bepaalt ook waar de verschillende subpopulaties van de normale cellen zijn gelegen in de door de gebruikte markers gedefinieerde multidimensionale ruimte. Aan de hand van een vergelijking met het patroon van de 3-voudige kleuring op normaal beenmerg bepaalt men:
  1. Het scatterpatroon (FCS t.o.v SSC) van het te onderzoeken celmonster en vergelijkt dat met het scatterpatroon van normaal beenmerg, bloed, etc.
  2. De kwantitatieve verdeling van de subpopulaties van het celmonster, en in hoeverre deze verdeling van markerpatronen overeenkomen met die in normaal beenmerg.
  3. De mate (zwakte of sterkte) van de antigeenexpressie van de verschillende markers en in hoeverre dit overeenkomt met normaal beenmerg.
  4. Het % positiviteit van de afzonderlijke markers, gemeten per leukocyten- of per blasten-populatie (weergave vast te stellen per type uitslag).
Vervolgens kan met behulp van Tabel 2 (onrijpe maligniteiten) en de Tabellen 3 en 4 (rijpe maligniteiten) de afwijkende populatie geklassificeerd worden en een subtype worden bepaald.Indien een cellijn gedefinieerd is en een additionele marker en/of zelfs één cellijn-definiërende marker van een andere cellijn daarnaast positief is, dan wordt deze marker met name genoemd:b.v. CD19+ AML, TdT+ AML, CD7+ AML, CD13+ T-ALL, TdT+ B-ALL, CD15+ pro-B-ALL, CD7+ common-ALL.Bilineage leukemieën zijn uiterst zeldzaam (± 1%). Voor een dergelijke diagnose is tenminste coëxpressie van één cellijn specifieke en één cellijn definierende marker per cellijn noodzakelijk.

NBM

 

C-ALL

 

     

Fig 1a

Fig 1b

Fig 1c

Fig 1d

       
       

NBM

 

T-ALL

 

       

Fig 2a

Fig 2b

Fig 2c

Fig 2d

       
       

NBM

 

AML

 

       
       

Fig 3a

Fig 3b

Fig 3c

Fig 3d

Fig 1a-d Triple CD10/CD20/CD19 in normaal beenmerg en bij C-ALL
  1. CD19+ in combinatie met side scatter (SSC) identificeert hier ongeveer 15% B-cellen (rood) in normaal beenmerg (Fig 1a).
  2. Binnen de CD19 kijkend naar de combinatie CD10 en CD20 (Fig 1b), zijn tenminste 4 populaties te onderscheiden in normaal beenmerg:
  • CD10++/CD20- (± 0,72% van de MNC; groen)
  • CD10+/CD20- (± 1,96% van de MNC;rood)
  • CD10+/CD20+ (± 4,35% van de MNC; blauw)
  • CD10-/CD20++ (± 6,98% van de MNC; geel)
  • CD19- MNC zijn grijs
  1. CD19 in combinatie met SSC identificeert hier 65% CD19+ cellen (Fig 1c)
  2. Deze CD19+ cellen blijken in de CD10/CD20 combinatie (fig 1d) nog maar twee populaties te laten zien, die echter opgeschoven lijken te zijn vergeleken met hun normale plaats in het normale beenmerg en de omvang van de populaties is groter:
  • CD10+++/CD20- (± 60% van de MNC; groen)
  • CD10-/CD20+++ (± 5% van de MNC; geel)
  • CD19- MNC zijn grijs
Deze resultaten dienen verder uit te worden gezocht in de precursor B-ALL phase 2.
Fig 2a-d Triple CD5/CD7/CD3 in normaal beenmerg en bij T-ALL
  1. CD7+ in combinatie met SSC identificeert hier ongeveer 6% T-cellen (groen) in normaal beenmerg (Fig 2a).
  2. Binnen de CD7 kijkend naar de combinatie CD5/CD3 (Fig 2b) zijn er twee duidelijke populaties:
  1. CD7 in combinatie met SSC identificeert 57% CD7+ cellen (Fig 2c)
  2. Deze CD7+ cellen blijken in de CD5/CD3 combinatie (Fig 2d) ook aanwezig te zijn maar in populaties met een andere omvang:
Deze resultaten dienen verder uit te worden gezocht in de T-ALL phase 2.
Fig 3a-d Triple CD34/CD117/CD45 in normaal beenmerg en bij AML
  1. CD45 in combinatie met SSC identificeert hier ongeveer 2% CD45zwak pos (rood) en 11% CD45sterk pos (groen) in normaal beenmerg (Fig 3a)
  2. Binnen de CD34/CD117 combinatie blijkt van de CD45zwak pos (rood) ongeveer 1% dubbel positief voor CD34 en CD117 te zijn (Fig 3b).
  3. In een AML blijken de CD45zwak pos (91%; rood) en CD45sterk pos (2%; groen) populaties ook aanwezig te zijn doch de omvang van de populaties is veel groter (Fig 3c).
  4. Binnen de CD34/CD117 combinatie blijken alle CD45zwak pos (91%; rood) ook positief te zijn voor CD34 en CD117 (Fig 3d).
Deze resultaten dienen verder uit te worden gezocht in de AML fase 2.
TABEL 1. Cellijn-definiërende markers en additionele markers voor immunofenotypering van acute leukemieën.
 

Cellijn-definiërende markers

Additionele markers

B-cellijn

CD19, CD22

CyTdT

CD20

 
 

en/of CyCD79a*

HLA-DR

CD34

 
   

CD10

CyIgµ*

 
   

SmIg*

   
         

T-cellijn

CD2, CD7

CyTdT

CD5

CD4

 

en/of CyCD3*

TCR-CD3*

CD34

CD8

   

CD1a

 

CD10

         

NK-cellen

CD16, CD56

CD7

CD2

 
   

HLA-DR

CD8

 
         

Myeloïde-cellijn

CD13, CD33

CD14

HLA-DR

CD11b/c

 

en/of CyMPO*

CD15

CD34

 
   

CD117

CD133

 
         

Erytroïde-cellijn

H antigeen en/of CD36

CD235a(GpA)*

   
 

(zonder positiviteit voor CD14, CD41/CD61 en HLA-DR)

     
         

Megakaryocytaire-cellijn

CD41*/CD61

CD42*

   
* Cellijn-specifieke markers. Bij twijfel aan de expressie van CyTdT, CyCD79a, CyCD3, CyIgµ en/of CyMPO of discrepantie in de uitslag, moet de test op cytocentrifuge preparaten worden herhaald. M.n. voor het diagnostiseren van een bi-lineage leukemie.
BEGRIPPEN:
  • Additionele marker: marker die verdere bevestiging van een cellijn en subtypering binnen een cellijn mogelijk maakt.
  • Cellijn-specifieke marker: marker die alleen in (een deel van) de betreffende cellijn voorkomt en nooit in een andere cellijn tot expressie komt. Dit geldt niet voor iedere cellijn-definiërende marker en ook verschillende additionele markers kunnen in andere cellijnen tot expressie komen.
TABEL 2. Immunologische klassificatie van acute leukemieëna.
AULb HLA-DR (CyTdT) (én negatief voor alle cellijn-definiërende markers) CD34

Voorloper-B-ALL

T-ALL

 

AMLb

     
               

Pro-B-ALL (null-ALL)

Pro-T-ALL

 

Myeloïde leukemie

CyTdT

 

CyTdT

(CD34)

CD34

(CyMPO)

   

HLA-DR

 

HLA-DR

(CD2)

CD117

(CD34)

   

CyCD79a

 

CD7

 

HLA-DR

(CD7)

   

CD19

 

CyCD3

   

(CD13)

   

CD22

       

(CD33)

   

CD34

             
               

common-ALL

 

Onrijpe Thymocytaire ALL

 

Myelo-Monocytaire leukemie

CyTdT

(CD20)

CyTdT

 

CyMPO

CD13

   

HLA-DR

(CD34)

CyCD3

 

CD34

CD33

   

CyCD79a

 

CD2

 

CD117

(CD11b/c)

   

CD19

 

CD7

 

HLA-DR

(CD15)

   

CD22

 

CD5

         

CD10

     

Myelo

 

Mono

       

CyMPO

 

CyMPO

pre-B-ALL

 

TCR-CD3- en TCR-CD3+

 

(HLA-DR)

 

HLA-DR

CyTdT

(CD20)

Common-Thymocytaire ALL

 

CD13

 

CD13

HLA-DR

(CD34)

CyTdT

(TCR-CD3)

CD33

 

CD33

CyCD79a

 

CD2

(CD10)

CD15

 

CD11b/c

CD19

 

CD7

(CD4 en/of CD8)

   

CD14

CD22

 

CyCD3

     

CD36

CD10

 

CD5

         

CyIgµ (zwak)

 

CD1a

 

Promyelocytaire leukemie

       

CyMPO (sterk!)

 

(én negatief voor HLA-DR en meestal ook negatief voor CD15)

       

CD13

   

Rijpe Thymocytaire ALL

 

CD33

     
   

CyTdT

(CD4 en/of CD8)

       
   

CD2

         
   

CD7

 

Erytroblastaire AML (meeste AML-M6)

   

CyCD3

 

CD36

(én negatief voor CD14,CD41/CD61 en HLA-DR)

   

TCR-CD3

 

H-antigeen

   

CD5

 

CD235a (GpA)

     
               
       

Megakaryoblastaire AML (AML-M7)

       

CD41/CD61

     
       

CD42

     
a. Markers tussen haakjes komen niet altijd tot expressie op de betreffende leukemie.b. AML-M0: Acute leukemie met cytochemische negativiteit voor Sudan Black B en peroxidase en negativiteit voor lymfatische (B en T) markers, maar positiviteit voor tenminste één myeloïd antigeen (b.v. CD13, CD33 ). NB! Hierbij worden CD2, CD7 en CD19 niet als lymfatische markers beschouwd.c. B-ALL is hieruit weggelaten omdat inmiddels duidelijk is dat dit een vorm van Burkitt lymfoom is (van den Burg et al. 2001). TABEL 3. Immunofenotype van rijpe B-celmaligniteiten
 

Chronische B-celleukemieën

(leukemische) B-NHL

 

multipel myeloom/

Markers

B-CLL

           B-PLL

HCL

HCLv

   MCL

      FCL

            Burkitt

MALT

SLVL

Immuno- cytoom

PCL

SmIg

++w

++s

++

++

++s

++s

++

++

++

++

-

CyIg

±

±

-

-

-

-

-

+p

+p

++ps

++s

IgH-isotype

m ,m d ,d (g a )

m ,m d ,(g ,a )

m ,m d ,g ,a

g

m ,m d

m ,m d ,g

m ,m d

m ,g ,a

m ,m d ,g

m ,(m d )

g ,a ,(d ,e )

                       

CD19

++

++

++

++

++w

++

++

++

++

++

-

CD20

++w

++

++s

++

++s

++

++

++

++

++

-

CD22

+w

++s

++s

++

+

++

++

++

++s

++

-

CD23

++

-

-

±

-

±

-

-

±

-

-

CD24

++

++

± p

-

++

++

++

++

++

++

-

                       

CD5/CD6

++

±

-

-

++

±

-

-

±

±

-

CD10

-

±

±

-

-

+w

++s

-

±

-

-

CD11c

+

-

++

+

-

-

-

+

+

±

-

CD25

+w

-

++

-

-

-

-

±

±

±

-

CD103

-

-

++

+

-

-

-

-

±

-

-

CD138

-

-

-

-

-

-

-

-

-

+

++

FMC7

±

++s

++

++

+

++

?

++

++

++

-

Symbolen: - , <10% van de maligniteiten is positief; ± , 10-25% van de maligniteiten is positief; +, 25-75% van de maligniteiten is positief; ++, >75% van de maligniteiten is positief; w, zwakke expressie; s, sterke expressie; p, expressie op een deel van de leukemiecellen. Afkortingen: B-CLL: B-cel chronische lymfatische leukemie; B-PLL: B-cel prolymfocytenleukemie; HCL: "hairy cell" leukemie; HCLv: "hairy cell variant" leukemie; MCL: mantelcellymfoom; FCL: folliculair lymfoom; Burkitt: Burkitt’s leukemie-lymfoom (inclusief "B-ALL"); MALT: "mucosa associated lymphoid tissue" lymfoom; SLVL: "splenic lymphoma with villous lymphocytes"; PCL: plasmacelleukemie.

CHRONISCHE LEUKEMIEËN EN LEUKEMISCHE LYMFOMEN
Het merendeel (90 à 95%) van de chronische leukemieën bestaat uit chronische B-cel leukemieën, terwijl een kleiner deel (5 à 10%) uit chronische T-cel leukemieën bestaat. De leukemische lymfomen zijn vrijwel altijd B-cel lymfomen.

CHRONISCHE B-CEL LEUKEMIEËN, LEUKEMISCHE B-CEL LYMFOMEN EN MULTIPLE MYELOOM/PLASMACEL LEUKEMIE
De immunologische markers voor immunofenotypering van rijpe B-cel maligniteiten in bloed of beenmerg zijn weergegeven in Tabel 3. Deze tabel vat ook het immunofenotype van deze maligniteiten samen. Klonaliteit kan bij het merendeel van deze rijpe B-cel maligniteiten eenvoudig worden vastgesteld met Ig lichte keten analyse ("κ/λratio"). Opvallende karakteristieken van de verschillende malignit
eiten zijn hieronder samengevat:

Chronische B-cel leukemieën B-cel chronische lymfatische leukemie (B-CLL):

  • zwakke SmIg expressie en positiviteit voor CD5.
  • positiviteit voor CD23.
B-cel prolymfocyten leukemie (B-PLL):
  • zeer sterke expressie van SmIg en CD22.
  • negativiteit voor CD23 en meestal ook negatief voor CD5.
"Hairy cell" leukemie (HCL):
  • positiviteit voor CD11c, CD25 en CD103.
  • SmIg expressie betreft soms Igm of Igm d , maar frequent Igg (veelal g 3).
HCL variant (HCLv):
  • het belangrijkste verschil met HCL is het ontbreken van CD25 expressie.
  • bij een deel van de HCLv ook geen CD11c of CD103 expressie.
Leukemische B-cel lymfomen "Splenic lymphoma with villous lymphocytes" (SLVL):
  • wordt vaak verward met B-CLL of HCL.
  • meestal negatief voor CD5, CD25 en CD103.
Mantelcel lymfoom (MCL):
  • positief voor CD5, maar met normale SmIg expressie.
  • nooit IgG of IgA.
  • sterke positiviteit voor CD20 (i.t.t. B-CLL).
  • negativiteit voor CD23 (i.t.t. B-CLL).
Follikelcentrumcel lymfoom (FCL):
  • vaak zwakke positiviteit voor CD10.
  • normale SmIg expressie.
Multiple myeloom/plasmacel leukemie (PCL)
  • negativiteit voor alle gebruikelijke membraan-gebonden B-cel markers.
  • positiviteit voor CyIg, CD38 en CD138.
TABEL 4. Immunofenotype van chronische T-cel leukemieën.

LGL leukemieën

 

T-PLL

ATLL

CTLL

T-LGL (CD3+)

NK-LGL (CD3- )

TdT

-

-

-

-

-

CD1

-

-

-

-

-

           

CD2

++

++

++

++

++

CD3

++

++

++

++

-

TCRa b

++

++

++

++

-

TCRg d

-

-

-

±

-

           

CD4+/CD8-

+

++

++

-

-

CD4+/CD8+

±

-

-

±

-

CD4- /CD8+

±

-

-

++

±

CD4- /CD8-

-

-

-

-

++

           

CD5

++

++

++

++

-

CD7

++s

±

±

++

++

CD16

-

-

-

± /+

++

CD56

-

-

-

±

++

CD57

-

-

-

++

+

           

CD25

± w

++s

±

±

NR

HLA-DR

-

±

±

+

+

Symbolen: —, <10% van de leukemieën is positief; ±, 10-25% van de leukemieën is positief; +, 25-75% van de leukemieën is positief; ++, >75% van de leukemieën is positief; w, zwakke expressie; s, sterke expressie; NR, niet gerapporteerd.Afkortingen: T-PLL: T-cel prolymfocytaire leukemie; ATLL: "adult T-cell leukemia lymphoma; CTLL: "cutaneous T-cell leukemia-lymphoma; LGL: "large granular lymphocyte" leukemie. CHRONISCHE T-CEL LEUKEMIEËN EN LEUKEMISCHE T-CEL LYMFOMEN De immunologische markers voor immunofenotypering van chronische T-cel leukemieën zijn weergegeven in Tabel 4. Alle chronische T-cel leukemieën en leukemische perifere T-cel lymfomen zijn negatief voor TdT en CD1 en het merendeel brengt de TcR-αβ tot expressie. Klonaliteit van T-cel maligniteiten kan tot nu toe alleen bepaald worden met T-celreceptor (TcR) genanalyse. Bij de zeer zeldzame NK-cel leukemie is dit echter niet mogelijk, omdat NK-cellen hun TcR genen in kiemlijn configuratie hebben. Opvallende karakteristieken van de chronische T-cel leukemieën en leukemische T-cel lymfomen zijn hieronder samengevat. Chronische T-cel leukemieën T-cel prolymfocyten leukemie (T-PLL):
  • positiviteit voor CD3 en CD7.
  • vaak positiviteit voor CD4, soms voor CD8 en in 20% CD4+/CD8+.
  • onderscheidt zich van T-ALL door negativiteit voor CyTdT.
"Adult T-cell leukemia-lymphoma" (ATLL):
  • positiviteit voor CD3 en CD4
  • sterke positiviteit voor CD25 (IL-2 receptor α keten)
  • bevestiging van diagnose door aantonen van "human T-cell leukemia virus type I" (HTLV-I)
"Cutaneous T-cell leukemia-lymphoma" (CTLL)/Sézary syndroom:
  • positiviteit voor CD3 en CD4.
  • negativiteit voor CD25 en HTLV-I.
T-cel "large granular lymphocyte" (T-LGL) leukemie:
  • minimaal 4 × 109/l afwijkende T-cellen.
  • positiviteit voor CD3, meestal voor TCRαβ (80 ΰ 90%), soms voor TCRg d (10 à 20%).
  • meestal CD4-/CD8+, soms CD4+/CD8+.
  • wisselend positief voor CD16, meestal negatief voor CD56, maar vaak positief voor CD57.
NK-cel "large granular lymphocyte" (NK-LGL) leukemie:
  • minimaal 4 × 109/l afwijkende T-cellen.
  • NK-cel lymfocytose.
  • altijd CD3- en TcR-.
  • meestal CD4-/CD8-, soms CD4-/CD8+.
  • meestal positief voor CD16 en CD56.
Leukemische T-cel lymfomen Lymfoblastaire T-cel lymfomen (T-ALL-achtig lymfoom):
  • immunofenotype komt overeen met dat van T-ALL (zie Tabel 2).
  • positiviteit voor CyTdT en vaak ook voor CD1.
  • positiviteit voor CyCD3, CD2 en CD7.
Leukemische perifeer T-cel lymfoom (perifeer T-NHL):
  • rijp immunofenotype (géén positiviteit voor CyTdT of CD1).
  • meestal positief voor CD3 en TCRαβ.
  • vaak marker verlies, b.v. CD3+/CD5- of SmCD3-/CyCD3+; indien TCRαβ-, dan toch vaak CyTCRβ+.